Slechtziendheid en visuele handicap

De functionele slechtziendheid (amblyopie) van één of beide ogen kan leiden tot ernstige blijvende visuele stoornissen of visuele handicaps wanneer deze niet worden opgemerkt en niet worden behandeld. Amblyopie ontwikkelt zich altijd op basis van bestaande stoornissen in de beeldkwaliteit van netvliesbeelden. Normaal gesproken krijgen de hersenen beelden van beide ogen met een gelijkwaardige kwaliteit die in de hersenen tot één beeld worden verwerkt.

Als de kwaliteit van het beeld wordt verstoord door een bestaand gebrekkig gezichtsvermogen, vertroebelingen van hoornvlies en/of lens of door scheelzien, krijgen de hersenen twee verschillende goede beelden. Ze houden steeds minder rekening met het slechte visuele beeld en geven voor de beeldinterpretatie de voorkeur aan het betere netvliesbeeld.

Als dit in de eerste levensjaren tijdens de ontwikkeling van het gezichtsvermogen gebeurt, kan de gezichtsscherpte van beide ogen zich niet volledig ontwikkelen. Dit resulteert in een blijvende visuele handicap. Die kan echter bij vroege opsporing door behandeling van een oogarts en orthoptist worden vermeden. Zogenaamde strabisme-amblyopieën komen vaak voor, waarbij het scheelzien de oorzaak vormt voor een mindere ontwikkeling van het zicht.

Na een grondige diagnose wordt de therapie meestal uitgevoerd met behulp van oogpleisters. Vaak moet er een bril worden gedragen om het bestaande gebrekkige gezichtsvermogen te compenseren om de basis voor een goede beeldkwaliteit te verbeteren.

Strabisme en amblyopie

Strabisme (scheelzien) en amblyopie (functionele slechtziendheid) zijn nauw met elkaar verbonden. Normaal gesproken krijgen de hersenen van beide ogen een kwalitatief gelijkwaardig beeld dat wordt verwerkt tot één visueel beeld. Als er sprake is van stoornissen van het een- of dubbelzijdig zicht, verloopt dit proces anders.

Het zien ontwikkelt zich in de eerste levensjaren en de samenwerking van beide ogen wordt steeds beter en betrouwbaarder. Na de geboorte ontwikkelt de gezichtsscherpte zich pas naarmate het middelste deel van het netvlies (gele vlek of macula) rijpt en de coördinatie van beide ogen, inclusief het ruimtelijk zicht (stereozien), beter wordt.

Verschillende factoren zijn bepalend voor de totstandkoming van duidelijke beelden op het netvlies. Er mogen geen grote visuele afwijkingen (bijv. verziendheid) of vertroebelingen van de brekingsmedia (hoornvlies of lens) zijn en beide ogen moeten zich centraal met het midden van het netvlies kunnen fixeren. Men spreekt van strabisme wanneer er één oog afwijkt van de fixatielijn. In dit geval kunnen de hersenen niet langer beide beelden verwerken tot één visueel beeld; er is sprake van dubbel zicht. Als deze toestand langer voortduurt, proberen de hersenen deze stoornis door aanpassingsmechanismen te elimineren. Het visuele beeld van het loensende of slechter ziende oog wordt daarbij door de hersenen onderdrukt.

Als dit gebeurt tijdens de fase waarin het gezichtsvermogen wordt gevormd, kan de gezichtsscherpte van het betrokken oog zich niet normaal ontwikkelen. Dit leidt tot amblyopie. Het is daarom raadzaam om kinderen vroegtijdig te laten onderzoeken op uitwendige onopvallende stoornissen van het een- of dubbelzijdig zicht. Al op vierjarige leeftijd neemt de kans op een succesvolle behandeling van aangeboren strabisme-amblyopie aanzienlijk af. Als deze op schoolgaande leeftijd wordt ontdekt, kan het volledige gezichtsvermogen bij een bestaand strabisme met amblyopie meestal niet meer worden hersteld.